Sluit deze videospeler
De vraag hoe kinderen leren om gewelddadig gedrag te vertonen, is van groot belang voor ouders en onderzoekers. In de jaren 60 voerden psycholoog Albert Bandura en zijn collega’s het Bobo-poppenexperiment uit, en ze toonden aan dat kinderen agressie kunnen leren door observatie.
Agressie ligt aan de basis van veel maatschappelijke kwalen, variërend van interpersoonlijk geweld tot oorlog. Het is dan ook geen wonder dat het onderwerp een van de meest bestudeerde onderwerpen binnen de psychologie is.
In dit artikel wordt beschreven wat het Bobo-poppenexperiment inhoudt, wat de bevindingen zijn over agressie bij kinderen en wat de impact ervan op de psychologie is.
Inhoudsopgave
Het Bobo Doll-experiment
De deelnemers aan het experiment waren 36 jongens en 36 meisjes die ingeschreven stonden op de Stanford University Nursery School. De kinderen waren tussen de 3 en bijna 6 jaar oud.
Het experiment omvatte het blootstellen van een groep van 24 kinderen aan een volwassene die agressief gedrag modelleerde, en een andere groep van 24 kinderen aan een volwassene die niet-agressief gedrag modelleerde. De laatste groep van 24 kinderen fungeerde als de controlegroep die niet werd blootgesteld aan volwassen modellen.
Deze groepen werden weer verdeeld in groepen jongens en meisjes. Elk van deze subgroepen werd vervolgens verdeeld, zodat de helft van de deelnemers werd blootgesteld aan een volwassen model van hetzelfde geslacht en de andere helft aan een volwassen model van het andere geslacht.
Elk kind werd individueel getest om er zeker van te zijn dat hun gedrag niet beïnvloed zou worden door andere kinderen. Het kind werd eerst naar een speelkamer gebracht waar een aantal verschillende activiteiten te ontdekken waren. De experimentator nodigde vervolgens het volwassen model uit in de speelkamer.
In de niet-agressieve conditie speelde het volwassen model gewoon met het speelgoed en negeerde de Bobo-pop de hele periode. In de agressieve modelconditie zouden de volwassen modellen de Bobo-pop echter gewelddadig aanvallen.
De agressieve modellen sloegen Bobo, sloegen Bobo met een hamer, gooiden de pop in de lucht en schopten hem door de kamer. Ze gebruikten ook ” verbaal agressieve zinnen” zoals “schop hem” en “Pow.” De modellen voegden ook twee niet-agressieve zinnen toe: “Hij is echt een stoere vent” en “Hij blijft terugkomen voor meer.”
Nadat het volwassen model tien minuten was bekeken, werd elk kind meegenomen naar een andere kamer. Deze kamer was gevuld met een aantal leuke speeltjes, waaronder een poppenset, een brandweerwagen en een speelgoedvliegtuig.
De kinderen mochten twee minuten spelen, daarna werd hen verteld dat ze niet meer met dit verleidelijke speelgoed mochten spelen. Het doel hiervan was om de frustraties onder de jonge deelnemers op te bouwen.
Ten slotte werd elk kind naar de laatste experimentele kamer gebracht. Deze kamer bevatte een aantal “agressieve” speeltjes, waaronder een hamer, een tetherbal met een gezicht erop geschilderd, dartpistolen en natuurlijk een Bobo-pop. De kamer bevatte ook verschillende “niet-agressieve” speeltjes, waaronder kleurpotloden, papier, poppen, plastic dieren en vrachtwagens.
Elk kind mocht vervolgens 20 minuten lang in deze kamer spelen. Gedurende deze tijd observeerden onderzoekers het gedrag van het kind vanachter een eenrichtingsspiegel en beoordeelden ze de mate van agressie van elk kind.
Voorspellingen
Bandura deed een aantal belangrijke voorspellingen over wat er zou gebeuren tijdens het Bobo-poppenexperiment.
- Jongens zouden zich agressiever gedragen dan meisjes.
- Kinderen die een volwassene agressief zien handelen, zullen zich waarschijnlijk ook agressief gedragen, zelfs als het volwassen model niet aanwezig is.
- Kinderen zouden eerder modellen van hetzelfde geslacht imiteren dan modellen van het andere geslacht.
- De kinderen die het niet-agressieve volwassen model observeerden, zouden minder agressief zijn dan de kinderen die het agressieve model observeerden. De niet-agressieve blootstellingsgroep zou ook minder agressief zijn dan de controlegroep.
Resultaten
De resultaten van het experiment ondersteunden enkele van de oorspronkelijke voorspellingen, maar bevatten ook enkele onverwachte bevindingen:
- Bandura en zijn collega’s hadden voorspeld dat kinderen in de niet-agressieve groep zich minder agressief zouden gedragen dan die in de controlegroep. De resultaten gaven aan dat hoewel kinderen van beide geslachten in de niet-agressieve groep de neiging hadden om minder agressie te vertonen dan de controlegroep, jongens die een niet-agressief, tegengesteld geslacht model hadden waargenomen, meer kans hadden dan die in de controlegroep om geweld te gebruiken.
- Kinderen die werden blootgesteld aan het gewelddadige model, hadden de neiging om het gedrag dat ze hadden waargenomen toen het volwassen model er niet meer was, exact te imiteren.
- Onderzoekers hadden gelijk in hun voorspelling dat jongens zich agressiever zouden gedragen dan meisjes. Jongens waren meer dan twee keer zo vaak fysiek agressief dan meisjes.
- Er waren belangrijke genderverschillen als het ging om de vraag of er een model van hetzelfde of het andere geslacht werd geobserveerd. Jongens die volwassen mannen gewelddadig zagen gedragen, werden meer beïnvloed dan degenen die vrouwelijke modellen agressief zagen gedragen.
- Interessant genoeg ontdekten de onderzoekers dat jongens in agressieve groepen van hetzelfde geslacht vaker fysieke gewelddadige handelingen imiteerden, terwijl meisjes vaker verbale agressie imiteerden.
Impact van het Bobo Doll-experiment
De resultaten van het experiment ondersteunden Bandura’s theorie over sociaal leren.
Volgens Bandura’s theorie over sociaal leren vindt leren plaats door observaties en interacties met andere mensen. In essentie leren mensen door anderen te observeren en deze acties vervolgens te imiteren.
Bandura en zijn collega’s waren ervan overtuigd dat het Bobo-poppenexperiment aantoont hoe specifiek gedrag kan worden aangeleerd door observatie en imitatie.
Volgens Bandura zorgde het gewelddadige gedrag van de volwassen modellen ten opzichte van de poppen ervoor dat kinderen gingen denken dat dit soort acties acceptabel waren.
Bandura stelde ook dat kinderen hierdoor in de toekomst wellicht eerder geneigd zijn om met agressie op frustratie te reageren.
In een vervolgonderzoek dat in 1965 werd uitgevoerd, ontdekte Bandura dat kinderen eerder geneigd waren agressief gedrag te imiteren als het volwassen model werd beloond voor zijn of haar acties, maar dat ze veel minder geneigd waren om agressief gedrag te imiteren als ze zagen dat het volwassen model werd gestraft of berispt voor zijn of haar vijandige gedrag.
De conclusies die uit het Bobo-poppenexperiment zijn getrokken, kunnen helpen menselijk gedrag op veel gebieden van het leven te verklaren. Bijvoorbeeld, het idee dat kinderen het misbruikgedrag dat ze zien, zullen imiteren, kan inzicht bieden in huiselijk geweld .
Adolescenten die opgroeien en getuige zijn van mishandeling in hun thuissituatie, vertonen mogelijk ook vaker gewelddadig gedrag en zien agressie als een gepaste reactie om interpersoonlijke problemen op te lossen
Onderzoek heeft uitgewezen dat het Bobo-poppenexperiment en het vervolgonderzoek licht werpen op pesten . Wanneer leiderschap bijvoorbeeld geen negatieve consequenties geeft voor pesten op de werkvloer, is de kans groter dat het pesten blijft bestaan.
Daarom is het belangrijk dat agressief of gewelddadig gedrag niet wordt getolereerd door machthebbers, of het nu op de werkvloer, op school of thuis is. Anders is de kans groot dat de agressie aanhoudt en dat dit invloed heeft op jongeren die er getuige van zijn.
Kritiek op het Bobo Doll-experiment
Critici wijzen erop dat gewelddadig gedrag tegenover een pop heel anders is dan agressie of geweld tonen tegenover een ander mens in de echte wereld.
Met andere woorden: als een kind gewelddadig is tegenover een pop, betekent dat niet automatisch dat het ook gewelddadig zal zijn tegenover een persoon.
Omdat het experiment in een laboratoriumomgeving plaatsvond, beweren sommige critici dat de resultaten die op dit soort locaties zijn waargenomen, mogelijk niet overeenkomen met wat er in de echte wereld gebeurt.
Er is ook gesuggereerd dat kinderen niet echt gemotiveerd waren om agressie te tonen als ze de Bobo-pop sloegen; in plaats daarvan probeerden ze misschien gewoon de volwassenen te plezieren. Het is het vermelden waard dat de kinderen de Bobo-pop niet echt pijn deden, en ook niet dachten dat ze hem pijn deden.
Bovendien beweren sommigen dat de onderzoekers de kinderen opzettelijk frustreerden door hen agressief te laten zijn.
Ook is niet bekend of de kinderen daadwerkelijk agressief waren of dat ze het gedrag imiteerden zonder agressieve bedoelingen (de meeste kinderen imiteren gedrag direct nadat ze het zien, maar ze blijven dit gedrag niet per se op de lange termijn vertonen).
Omdat de gegevens direct werden verzameld, is het lastig om te voorspellen wat de gevolgen op de lange termijn zijn geweest.
Aanvullende kritiek wijst op de vooringenomenheid van de onderzoekers. Omdat ze wisten dat de kinderen al gefrustreerd waren, was de kans groter dat ze de acties van de kinderen als agressief interpreteerden.
De studie kan ook lijden aan selectiebias. Alle deelnemers werden getrokken uit een smalle groep studenten die dezelfde raciale en sociaaleconomische achtergrond delen. Dit maakt het moeilijk om de resultaten te generaliseren naar een grotere, meer diverse populatie.
Een woord van Verywell
Bandura’s experiment is nog steeds een van de bekendste studies in de psychologie. Tegenwoordig bestuderen sociaal psychologen nog steeds de impact van waargenomen geweld op het gedrag van kinderen. In de decennia sinds het Bobo-poppenexperiment zijn er honderden studies gedaan naar hoe het observeren van geweld het gedrag van kinderen beïnvloedt.
Tegenwoordig vragen onderzoekers zich nog steeds af of het geweld dat kinderen op televisie, in films of via videogames zien, ook daadwerkelijk leidt tot agressief of gewelddadig gedrag in de echte wereld.